Covid-19 en onderwijs: wat staat ons nog te wachten?
In het begin van het millennium verkeerde het Vlaams onderwijs in een wat schizofrene situatie: het behoorde tot de absolute wereldtop wat gemiddelde prestaties betreft, maar leed onder een ongewoon grote sociale en etnische ongelijkheid. Opeenvolgende regeringen en onderwijsministers hebben grote inspanningen geleverd om die ongelijkheid in te dijken: twee decreten gaven vorm aan het gelijke-onderwijskansenbeleid; het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers werd uitgebouwd; er kwam een maximumfactuur in het basisonderwijs; het recht op schooltoelagen werd uitgebreid tot het kleuter- en lager onderwijs; het kleuterparticipatieplan lokte quasi alle kleuters naar school; het actieplan tegen vroegtijdig schoolverlaten boekte succes; het M-decreet maakte het recht op inclusief onderwijs mogelijk voor leerlingen met functiebeperkingen; er kwam speciale ondersteuning voor de opvang van jonge vluchtelingen; het decreet leerlingenbegeleiding zorgt voor een betere studieoriëntering; en het deeltijds beroepsonderwijs werd versterkt tot duaal leren.
Al dat beleid begon vruchten af te werpen. De ongelijkheid naar socio-economische status en migratie-achtergrond in PISA-resultaten, in studieoriëntering, in het vroegtijdig schoolverlaten, en zelfs in de doorstroming naar het hoger onderwijs is afgenomen. Maar de vooruitgang is beperkt en broos. Jammer genoeg zijn tegelijk ook de gemiddelde vaardigheden van leerlingen achteruit gegaan. Sommigen zien hierin een teken dat het gelijkekansenbeleid de lat lager gelegd heeft: ze pleiten (terecht) voor een ‘verschuiving’ van de focus naar kwaliteit en excellentie, en denken dat de gelijkheidsdoelstellingen daaraan moeten opgeofferd worden. Een jammere schijn-tegenstelling, want elke leerling verdient excellent onderwijs, en bij kansengroepen zit nog heel wat talent verborgen dat topprestaties kan leveren als het daartoe eerlijke kansen krijgt.
De corona-crisis heeft de kaarten in het onderwijs grondig door elkaar geschud. De eerste cijfers (medio 2020) wijzen op een gemiddeld leerverlies van ongeveer een half schooljaar, en tegelijk een toename van de sociale kloof. Sociaal achtergestelde leerlingen en concentratiescholen zijn de grootste slachtoffers. Dat is niet verwonderlijk, gezien hun moeilijke studie- en leefomstandigheden en beperkte middelen. Afstandsleren in een te klein appartement, zonder of met een slechte pc, met een zwakke internetverbinding en laaggeletterde ouders die de schooltaal niet spreken: probeer het zelf maar eens.
Eén en ander heeft tot gevolg dat het pseudo-dilemma van het Vlaams onderwijs (hoge prestaties of gelijke kansen) door de feiten achterhaald is: zowel de gemiddelde prestaties als de gelijkheid hebben zware averij opgelopen. En het onheil is niet voorbij: het schooljaar 2020-2021 is al sputterend gestart, met onthutsende leerachterstand, ca. 25.000 leerlingen en bijna 2.000 leerkrachten in quarantaine eind oktober, een gedwongen verlenging van de herfst- en krokusvakanties, en opnieuw massale omschakeling naar afstandsonderwijs. Het hele lopende schooljaar zal door de covid-crisis geteisterd worden, met een verdere accumulatie van leerverlies en ongelijkheid tot gevolg. Het wordt bang uitkijken naar de volgende PISA-golf: zal de dalende trend in de vaardigheden van leerlingen versneld zijn? Zullen alle inspanningen voor democratisering van het onderwijs van de laatste 20 jaar volledig uitgeveegd zijn?
Het hoger onderwijs deelt in de klappen: studenten raken vereenzaamd en over-gestresseerd van de lange dagen achter hun scherm. En in het volwassenenonderwijs daalt dit schooljaar het aantal inschrijvingen met 100.000, vooral in de basiseducatie.
Eerder dan bang afwachten, is het essentieel dat we met vereende krachten een tegenoffensief voeren. Het ontij kan gekeerd worden als we bereid zijn daartoe de nodige middelen te investeren. Noem het een ‘Veerkrachtplan’. Het zal uit drie pijlers bestaan:
- een inhaalplan dat berust op de principes van versneld onderwijs: extra inzet van menselijke en materiële middelen (o.a. stagiairs, leesvaders en –moeders); flexibele leervormen; onmiddellijke remediëring van beginnende leerproblemen; een verregaande differentiatie; en een krachtige, uitdagende leeromgeving;
- een grote sprong voorwaarts in het gebruik van digitale leermiddelen: dit vereist niet alleen grootschalige aanschaf van ict-infrastructuur, maar vooral nascholing van leerkrachten, ouders en leerlingen in het efficiënt gebruik ervan. Op lange termijn kan dit de kwaliteit van het onderwijs een sterke boost geven, ook al zal frontaal, face-to-face onderricht de norm blijven;
- ondersteuning van gezinnen en leerlingen uit kansengroepen: ook hier zal er een materiële component zijn, d.m.v. een gewaarborgd en kostenloos aanbod van ict-materiaal en internet, en een menselijke component, door inschakeling van huiswerkklassen, brugfiguren, buurtwerkers en buddyprojecten, in nauwe samenwerking met het welzijnswerk, het sociaal-cultureel werk en het jeugdwerk.
Er bestaat wetenschappelijke evidentie over de effectiviteit van zo’n aanpak. De uitdaging bestaat er vooral in, een maatschappelijk en politiek draagvlak te creëren om deze belangrijke investeringen te financieren en te organiseren. In de gezondheidszorg lukt dat blijkbaar gemakkelijker, omdat die sector in de eerste linie staat in de strijd tegen de pandemie. Jammer genoeg is de onderwijs-schade van Covid-19 slechts met vertraging merkbaar: ze zal de komende 20 jaar in elke cohorte schoolverlaters blijken. En de economische schade zullen we wellicht voelen tot ver na het jaar 2080: alles samen kan ze vele honderden miljarden bedragen. Laat die onheils-voorspelling van onderwijseconomen een motivatie zijn om snel in te grijpen en niet krenterig te zijn.